Natuurlijke en verbeterde ondergrond
Bij betonwegen is het van groot belang om het verhardingsontwerp af te stemmen op de eigenschappen van de ondergrond. Beton heeft een geringe vervormingscapaciteit en een lage treksterkte. Betonverhardingen zijn daardoor niet in staat om grote zettingsverschillen op te nemen. Geringe tot matige zettingsverschillen kunnen wel worden opgenomen. Door middel van geotechnische en civieltechnische maatregelen, zoals verticale drainage of vacuümconsolidatie, kunnen de zettingen worden beperkt.
Bij ongelijkmatig optredende zettingen in langsrichting fungeren de dwarsscheuren in de gewapende betonverharding als scharnieren. De spanningsloze rotatie van een scharnier bedraagt circa 0,01 rad. Een doorgaand gewapende betonverharding is door de fijn verdeelde scheurtjes enigszins flexibel. De optredende additionele spanningen moeten wel lager blijven dan ongeveer 10% van de gemiddelde buigtreksterkte van de ongescheurde doorsnede van het beton. De door zettingsverschillen veroorzaakte trekspanning in een doorgaande betonplaat is een functie van de plaatkromming (de zettingslijn), het zettingsverschil en de afstand tussen zettingstop en –dal’.
Trekspanningen als gevolg van opgelegde vervormingen worden in het dimensioneringsprogramma VENCON 2.0 [6] niet gecontroleerd. Met CUR-Aanbeveling 36 [1] kan een handberekening worden gemaakt. Afgezien van de invloed van ongelijkmatige zettingen op de sterkte moeten bij het kiezen van de geotechnische maatregelen ook eisen meewegen op het gebied van veiligheid en rijcomfort, bijvoorbeeld eisen aan de langsvlakheid of IRI100-waarde.