Relatie tussen ontwerp en uitvoering
Bij de keuze voor een betonconstructie is het van belang dat de ontwerper zich verdiept in de verschillende uitvoeringsmethodieken. Iedere uitvoeringsmethodiek heeft zijn eigen mogelijk- en onmogelijkheden. Te denken valt aan uitvoeringstoleranties ten aanzien van vlakheid en verhardingsdikte, de benodigde ruimte naast de verharding tijdens uitvoering et cetera. Het ontwerp is meer dan het berekenen van de verhardingsdikte. In het ontwerp moeten bijvoorbeeld ook keuzes worden gemaakt ten aanzien van de toe te passen funderingsmaterialen, betonkwaliteiten et cetera.
Bij het aanleggen van een betonverharding spelen de eigenschappen van de ondergrond en de eventuele fundering een belangrijke rol. De ondergrond en/of fundering moeten de volgende eigenschappen bezitten:
- een voldoende en gelijkmatig draagvermogen;
- erosiebestendig zijn;
- het juiste profiel hebben, zowel in langs- als in dwarsrichting;
- voldoende vlak zijn (dit is met name van belang voor doorgaand gewapende betonverhardingen in verband met het aanhouden van een constant wapeningspercentage in de dwarsdoorsnede);
- een voldoende breedte voor de rupsen van de machines.
- cementgebonden materiaal (niet voor RWS-werken);
- mengsels van beton- en menggranulaat;
- bitumineus gebonden materiaal.
Cementgebonden funderingen hebben niet de voorkeur, omdat deze kunnen leiden tot ongewenste reflectiescheurvorming in de betonverhardingen. Wanneer toch gebruik gemaakt wordt van cementgebonden funderingen moeten onder de toekomstige voegen in de ongewapende betonverharding kerven worden aangebracht om ongewenste reflectiescheuren te voorkomen.
Een belangrijk element waar al in het ontwerp rekening mee gehouden moet worden, is de bereikbaarheid van het werk voor het materieel. De slipformpaver moet bijvoorbeeld gemakkelijk aangevoerd en opgebouwd kunnen worden. De vrachtwagens die de betonmortel aanvoeren, rijden meestal door het cunet. Daarbij mag de aardebaan of fundering niet vervormen, omdat anders een verharding met ongelijke dikte ontstaat. Wanneer er toch vervorming optreedt, dan moet vlak voor het aanbrengen van de betonverharding de baan opnieuw geprofileerd en verdicht worden. Vaak wordt er de voorkeur aangegeven om de betonmortel met laadschoppen voor de machine te brengen, omdat deze versporend kunnen rijden.
Bij de toepassing van een slipformpaver moet de baanbreedte van de ondergrond 1 à 1,5 m breder zijn dan de verhardingsbreedte. Dit heeft te maken met de breedte van de rupsen van de slipformpaver, die zich bijna altijd buiten de toekomstige betonverharding bevinden. Obstakels zoals bomen en lichtmasten kunnen het noodzakelijk maken om op die plaatsen voor een andere uitvoeringsmethode te kiezen, zoals handwerk tussen vaste bekistingen. Wanneer de aan te leggen weg in een tunnel komt of onder bestaande viaducten doorgaat, moet er voldoende ruimte zijn voor het materieel om de verharding aan te kunnen leggen.