Cementgebonden mortels (eventueel kunststofgemodificeerd)
Aan de buitenzijde (circa 50 mm uit de zaagsnede) van de kantschade worden zaagsneden tot een diepte van 50 mm aangebracht. Daarna wordt het beton verwijderd. Er ontstaat dan een gat, waarvan het grondvlak min of meer horizontaal is. De mortel moet in uitgeharde vorm gelijkwaardige eigenschappen hebben als het beton van de plaat. De hechtsterkte aan het beton moet gemiddeld 1,5 N/mm2 zijn; individuele waarden mogen niet lager zijn dan 1,0 N/mm2. In de regel voldoet wegenbouwbeton ruimschoots aan deze waarden. De mortel moet krimpvrij zijn.
Bij het toepassen van cementeuze hechtlagen (primer) moet de ondergrond minimaal 24 uur voor het aanbrengen van de reparatiemortel worden bevochtigd. Bij toepassing van epoxyharsen mag het stortvlak het maximale vochtpercentage volgens de specificatie van de leverancier niet overschrijden. Bij het aanbrengen van de mortel mag geen verbinding ontstaan tussen de aangebrachte mortel en een aangrenzende betonplaat. Hiervoor wordt een mal gebruikt, die voor het opzagen makkelijk kan worden verwijderd. Na het verdichten van de mortel moet het oppervlak van een zelfde textuur worden voorzien als de omringende verharding. Het uitdrogen van de mortel moet worden voorkomen en een goede nabehandeling, eventueel met isolatie, is op zijn plaats. Voor het repareren van vloeistofdichte verhardingen komen uitsluitend cementgebonden mortels in aanmerking.