Opzaagbreedte bij voegprofielen
Afhankelijk van de verwachte voegbeweging en voegbreedte moet een profiel met een geschikte breedte worden gekozen. Bij toepassing van voorgevormde profielen zijn de breedte- en dieptematen afhankelijk van het materiaal en het profiel.
Voor verschillende voegafmetingen zijn verschillende profielen beschikbaar. Een bepaald profiel kan slechts worden toegepast bij een bepaalde verwachte maximale voegbeweging (zomer-wintercyclus). Tabel 5 geeft meer informatie.
Profiel | Voegafmeting | Maximaal verwachte voegbeweging in seizoencyclus (mm) | ||||
Benaming | Breedte (mm) | Hoogte (mm) | Breedte (mm) | Diepte (mm) | Minimale breedte bij aanbrengen (mm) | |
FP4 | 8 | 10 | 4 | 20 | 3,5 | 2 |
FP6 | 12 | 15 | 6 | 30 | 5,0 | 3 |
FP8 | 14 | 23 | 8 | 30 | 7,5 | 5 |
FP10 | 16 | 24 | 10 | 30 | 9,0 | 6 |
FP12 | 18 | 24 | 12 | 30 | 11,0 | 7 |
FP15 | 21 | 24 | 15 | 30 | 14 | 8 |
FP20 | 26 | 24 | 20 | 30 | 19,0 | 9 |
FP25 | 31 | 24 | 25 | 30 | 24,0 | 10 |
De voegbreedte van uitzetvoegen moet worden afgestemd op de temperatuur bij aanleg van de betonverharding en bedraagt ten minste 25 mm, uitgaande van een buitentemperatuur van 15°C. Bij een gemiddelde aanlegtemperatuur lager dan circa 10°C moet de voegbreedte ten minste 30 mm zijn. Aanbevolen wordt om de werking van de uitzetvoegen te blijven volgen om zo nodig maatregelen te nemen, bijvoorbeeld door opzagen en opnieuw vullen.
Profielen met een gesloten celstructuur hebben in niet-samengedrukte toestand een ronde doorsnede. De dimensionering berust op de afstemming van het voegprofiel op een bepaald temperatuurtraject (zomer-wintercyclus). Uitgangspunt is dat in de zomer het profiel een maximale compressie heeft van 50% en in de winter een minimale compressie van 15%. In de zomer is de diameter van het profiel gelijk aan 0,50 x ø en in de winter aan 0,85 x ø. De werkende voegbreedte bepaalt de benodigde diameter, zodat het profiel onder alle omstandigheden in de voeg gepositioneerd blijft. Uitgangspunt bij de bepaling van de opzaagbreedte is een temperatuurtraject van 70°C, lopend van -20 tot +50°C. Bij een plaatlengte van 5 meter en een lineaire uitzettingscoëfficiënt van beton van 1,2 x 10 –5 °C –1 bedraagt de werking van de voegbreedte ΔL = L * ΔT + α = 4,2 mm. Door het compressietraject van 0,35 x ø gelijk te stellen aan het verplaatsingstraject ΔL = 4,2 mm kan de benodigde diameter worden vastgesteld. In dit voorbeeld is een diameter van 12 mm benodigd.
De opzaagbreedte wordt bepaald door de diameter van het voegprofiel en door de temperatuur tijdens het aanbrengen van het voegprofiel. Voor de te zagen voegbreedte wordt lineair geïnterpoleerd tussen de twee temperatuurextremen en de bijbehorende momentane voegbreedte. Bij een temperatuurtraject tussen -20°C en de 50°C kan de benodigde voegbreedte als volgt worden berekend. Bij een temperatuur van -20°C is de te zagen voegbreedte gelijk aan 0,85 x Ø; bij 50°C is dit 0,5 x Ø. In het voorbeeld met een voegprofiel Ø 12 mm varieert de voegbreedte dan tussen 10,2 en 6 mm. Bij een buitentemperatuur van 15°C volgt een voegbreedte van 8,1 mm.