Voegbewegingen
De belasting van een voegafdichting hangt nauw samen met de afstanden tussen de voegen en de keuzes die in het verhardingsontwerp worden gemaakt. Voor het functioneren van voegafdichtingen is het van belang dat de voegbewegingen worden beperkt.
Om de verticale beweging van voegwanden ten opzichte van elkaar te beperken, zijn deuvels en koppelstaven nodig. De diameter van de toe te passen deuvel bedraagt circa 10 tot 12% van de betondikte. In wegverhardingen worden deuvels met een diameter van Ø25 mm toegepast. Op Schiphol zijn deuvels met een diameter tot 40 mm toegepast. De staalkwaliteit is vastgelegd in NEN-EN 13887-3.
Horizontale voegbewegingen zijn het gevolg van de horizontale lengteveranderingen van de betonplaten. Deze worden veroorzaakt door variaties in temperatuur en vochtgehalte. De horizontale voegbeweging kan beperkt worden door te kiezen voor een niet al te grote voegafstand. Er worden dagcycli en seizoencycli onderscheiden. Vooral tussen de seizoenen treden grote verschillen op. De grootste plaatverkorting, en dus ook de grootste voegwijdte, kan worden verwacht op koude winterochtenden. Een laag vochtgehalte versterkt het effect van de temperatuurkrimp nog. De voegafdichtingsmaterialen worden in deze situatie het sterkst op rek belast.
Naast de directe invloed van temperatuur en vocht spelen ook het zaagregiem, het type fundering en de eventuele aanhechting van de fundering aan de betonplaat en de wrijving met de ondergrond een belangrijke rol. Wanneer de verharding goed hecht aan de fundering, zal de verharding bijna overal onder de aangebrachte voegen doorscheuren. Het resultaat hiervan is dat alle voegen een deel van de lengteveranderingen opvangen. De voegbewegingen blijven hierdoor gelijkmatig en relatief klein. Bij gelijkmatig doorgescheurde krimpvoegen is werkende voegopening circa 1 à 2 mm.
Wanneer de wrijving met de fundering echter ongelijkmatig is, of wanneer de haakweerstand tussen de verharding en de fundering onvoldoende is, scheuren de krimpvoegen niet gelijkmatig door. Op plaatsen waar de verharding wel is doorgescheurd, moeten dan de verkortingen van meerdere plaatlengten worden opgevangen. Hierdoor ontstaan op grotere afstanden voegen met een relatief grote opening. De tussenliggende voegen scheuren dan veelal niet of pas veel later door, en vertonen een geringere werking. Pas na enkele jaren treedt een zeker evenwicht op. De eerst doorgescheurde dwarsvoegen behouden echter een grotere opening.