Verbreden van betonverhardingen
Verbredingen aan bestaande ongewapende betonverhardingen worden op dezelfde wijze als bij nieuwbouw uitgevoerd. Betonwegen worden al bij aanleg vaak in meerdere betonstroken uitgevoerd. De beide stortbanen worden met een constructielangsvoeg aan elkaar gekoppeld om uiteendrijven te voorkomen (zie figuur 7). Ook treden op deze manier geen hoogteverschillen tussen beide rijstroken op.
Aandachtspunten bij het verbreden van betonverhardingen zijn:
- De dwarsvoegen van de oude en nieuwe verharding moeten in elkaars verlengde liggen.
- Als de aanwezige plaatvorm van de bestaande ongewapende betonverharding niet kan worden aangehouden, moeten de platen 25% dikker worden uitgevoerd.
- Wordt dezelfde plaatdikte aangehouden, dan dienen betonplaten, met een breedte-lengteverhouding kleiner dan 0,8-1,2, te worden voorzien van twee kruisnetten van ten minste FeB 500 HWL ø 10-150, of een centraal gelegen kruisnet van FeB 500 HWL ø 16-150. Bij toepassing van wapeningsnetten moeten de netten elkaar ten minste twee mazen overlappen.
- Dilatatievoegen moeten in de verbreding op dezelfde locatie en breedte worden aangebracht als in de bestaande verharding.
- Wanneer grondankers in de bestaande verharding zijn opgenomen, moeten deze ook in de nieuwe strook worden aangebracht.
- De dikte van de verbreding moet in beginsel met een constructieberekening worden bepaald. Het laagdikte-ontwerp kan worden uitgevoerd met Vencon 2.0.
- De langsvoeg ligt bij voorkeur uit het rijspoor en zo dicht mogelijk tegen, maar niet ter plaatse van, de kant-, deel- of asstreep. De constructielangsvoeg wordt afgedicht met een voegafdichting.
- Bij autosnelwegen wordt als deklaag een zoab-laag aangebracht. Deze kan rijbaanbreed op de bestaande verharding en verbreding worden aangebracht. Een voeg in het asfaltbeton boven de constructielangsvoeg is dan nodig.